Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5430

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302256/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002" vastgesteld.


Uitspraak

200302256/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap "Vomar Voordeelmarkt B.V.", gevestigd te Alkmaar, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 februari 2003, kenmerk 2002-47209, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij fax van 8 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij fax van 2 mei 2003. Bij brief van 20 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Appellante heeft als formeel bezwaar aangevoerd dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het bestreden besluit niet conform de wet heeft plaatsgevonden. Het bezwaar heeft echter betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor een vernietiging van het bestreden besluit. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Het uitwerkingsplan betreft een gedeeltelijke uitwerking van de bestemming “Centrumdoeleinden” van het bestemmingsplan “West III 1998” (hierna: het bestemmingsplan). Met het uitwerkingsplan wordt een planologische regeling getroffen voor de bouw van een winkelcentrum in het centrum van de uitbreidingslocatie Weidevenne. 2.4. Appellante kan zich niet met het bestreden besluit verenigen op de hierna te noemen gronden. Zij stelt dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte bij de vaststelling van het uitwerkingsplan gebruik heeft gemaakt van de in artikel 9, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsbevoegdheid. Verder vindt zij dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte in artikel 9, onder c, voorzover het vrijstelling van de maten betreffende de inhoud betreft, en onder d, van de voorschriften van het uitwerkingsplan een vrijstellingsbevoegdheid heeft opgenomen. Daarnaast meent zij dat het parkeren niet op afdoende wijze is geregeld. 2.5. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat het uitwerkingsplan past binnen de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. 2.6. Verweerder heeft het uitwerkingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en kan instemmen met het standpunt van het college van burgemeester en wethouders. 2.7. Ingevolge artikel 8 van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover van belang, moet het college van burgemeester en wethouders de in artikel 9 genoemde bestemming “Centrumdoeleinden” uitwerken overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De op de bestemmingsplankaart voor deze bestemming aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 9 van de voorschriften van het bestemmingsplan onder andere bestemd voor woningen, winkels en horecabedrijven. 2.7.1. Voorzover appellante stelt dat het college van burgemeester en wethouders de grenzen van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels te buiten gaat door het opnemen van een vrijstellingsbevoegdheid in artikel 9, onder c en d, van de voorschriften van het uitwerkingsplan overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover van belang, stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen. Uit de bewoordingen van deze artikelen moet worden opgemaakt dat slechts indien de gemeenteraad in het bestemmingsplan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft toegekend een vrijstellingsbevoegdheid in het plan op te nemen, het college van burgemeester en wethouders zulks in een uitwerkingsplan kan doen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in artikel 9, onder c, respectievelijk onder d, van de voorschriften van het uitwerkingsplan een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft vrijstelling te verlenen van het in het plan bepaalde voor het overschrijden van onder andere de maten betreffende inhoud met ten hoogste 10% respectievelijk voor het overschrijden van bebouwingsgrenzen door bouwwerken, zoals luifels, balkons, bordessen en pergola’s, mits die overschrijding niet meer dan twee meter zal bedragen. De gemeenteraad heeft in het aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggende bestemmingsplan dergelijke vrijstellingsbevoegdheden echter niet voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat het college niet bevoegd was deze vrijstellingsbevoegdheden in het uitwerkingsplan op te nemen. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2.7.2. Artikel 9, tweede lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan bepaalt dat de bruto-bedrijfsvloeroppervlakte van winkels in totaal niet meer dan 7.000 m² mag bedragen. Ter zitting is van de zijde van het college van burgemeester en wethouders gesteld dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming “Centrumdoeleinden I” in het uitwerkingsplan ongeveer 8.300 m² bedraagt. Deze bestemming is onder meer bedoeld voor winkels. Het uitwerkingsplan sluit niet uit dat de gehele bestemming wordt ingevuld met winkels zodat het uitwerkingsplan derhalve een bruto-bedrijfsvloeroppervlakte van winkels mogelijk maakt van ongeveer 8.300 m². Het college van burgemeester en wethouders is daarmee de in artikel 9, tweede lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels te buiten gegaan. Verweerder heeft door goedkeuring aan dit plan te verlenen in strijd gehandeld met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met voornoemde artikelen. Aangezien er nog maar een rechtens te nemen beslissing mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding goedkeuring te onthouden aan het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002". In verband met het vorenstaande behoeven de overige bezwaren van appellante geen bespreking. 2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 februari 2003, kenmerk 2002-47209; III. onthoudt goedkeuring aan het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002"; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto w.g. Kooijman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003 177-409.